Mevrouw Pardoens, de schoonmaakster op het kantoor van de firma Donkers, ontdekt het lijk van een man, waarvan ze meent dat het meneer Donkers zelf is. Ze waarschuwt de politie, maar als ze terugkomt in de kamer, is het lichaam verdwenen. Commissaris De Beer is woedend omdat hij met een zware verkoudheid uit bed is gekomen om deze zaak te onderzoeken. Het blijkt echter dat hij en mevrouw Pardoens elkaar nog van vroeger kennen en van dit moment af is hij voor mevrouw Pardoens gewoon ‘Harry’. Ze heeft niet het minste ontzag voor hem. De Beer denkt eerst dat er helemaal geen moord gepleegd is, maar de stoel waarop ‘het lijk’ heeft gelegen zit vol bloed en mijnheer Donkers is niet thuis gekomen. De zaak moet toch onderzocht worden. Midden tijdens het verhoor wandelt Donkers het kantoor binnen. Iedereen beschouwt het als een geweldige grap, tot in een heel andere buurt een lijk wordt gevonden dat dezelfde, weinig voorkomende bloedgroep heeft als het bloed dat op de stoel werd aangetroffen. De Beer en mevrouw Pardoens staan voor een raadsel.